Critici

Wim Verstappen en andere critici van het Amsterdamse filmblad Skoop besteedden regelmatig aandacht aan 70mm aspecten.

"De scherpte, die volgens de reclame van wijlen Mike Todd met het Todd-AO systeem mogelijk moet zijn, heeft men in CLEOPATRA eindelijk eens uitgebuit. Naar de klassiekste tradities is er [door Leon Shamroy] zo uitgelicht, dat op het doek iedere versiering aan de grote decors, de structuur van de kostbare weefsels, de tekening op de huid van dure acteurs en al het andere waarin men geld en talent heeft geïnvesteerd heeft, perfect weergegeven wordt" volgens Wim Verstappen [Skoop, januari 1964].

"Het meest direct opvallend [aan THE FALL OF THE ROMAN EMPIRE] is de technische ontwikkeling. Director of photography Robert Krasker heeft in [Ultra] Panavision 70 nog weer betere resultaten bereikt dan Shamroy in CLEOPATRA. De longshots zowel als de in deze film veelvuldig voorkomende inserts zijn van een formidabele scherpte" volgens Rob du Mée [Skoop, juni 1964].

"Een van de glanspunten uit de oude musical was dat de crew zo'n geweldig gevoel had voor de beat in de muziek. Alle camerabewegingen zaten lekker op het ritme, en ook in de montage was men heel gevoelig voor de muziek. In CAN-CAN en WEST SIDE STORY bleken deze glanspunten verdwenen. Door snelle ondoordachte camerabewegingen op het reuze-Todd-AO scherm zou zelfs het prachtigst geënsceneerde ballet de mist in gaan" schrijft Wim Verstappen in een artikel over musicals, waaronder ook MY FAIR LADY. "De achterbuurtscènes bewijzen weer eens dat het heel gemakkelijk is in de studio een paleis te bouwen, maar dat een armoedig straatje echt om talent vraagt. De fotografie van Harry Stradling bedekt dit decor dan ook maar liefdevol door het in viesbruin halfdonker te laten, wat natuurlijk een handige oplossing is, maar voor een film die op 70mm gedraaid is van $ 12.000.000 mag toch een decor gebouwd worden dat het licht wél kan velen" volgens Wim Verstappen [Het oor van de kritikus, Skoop, mei 1965].

Over het stereogeluid vervolgt Verstappen: "Van geluidstechniek is PORGY AND BESS een wonder; het is de enige breedbeeld-musical waarin men het probleem van het pan-spotten goed heeft weten op te lossen. Als op het grote doek een acteur al zingend van links naar rechts loopt, moet het geluid ook mee. Meestal hoort men het dan ook eerst links, dan ineens in het midden en even later als de man rechts arriveert met een klap van rechts komen. Het is bijna onmogelijk de overgang van de ene luidspreker naar de volgende geleidelijk te laten gaan, maar bij Preminger zijn de technici er uit gekomen, vraag niet hoe". Weliswaar vertoonde Du Midi deze eerste 70mm film in Amsterdam met slechts 3 geluidskanalen onder het scherm, maar mogelijk zag Verstappen PORGY AND BESS in een buitenlandse zaal en was hij zich nog onbewust van de nieuwe 5 geluidskanalen in andere 70mm zalen. Maar uit Ruud den Drijver’s Verstappen biografie blijkt hij ook wel een fantast. 

Over Ultra Panavision schreef Kevin Toma decennia later "THE HATEFUL EIGHT wordt vooral bijzonder door dat extreem brede, zeer verfijnde beeldformaat. Perfect voor magistrale blikken op het sneeuwlandschap en donkere blizzardwolken die de postkoets dreigen te overspoelen. Maar daar blijft het niet bij: Tarantino en vaste cameraman Robert Richardson gebruiken het vooral om het publiek dicht op de allersubtielste details en de gezichten van de acteurs te drukken" [Volkskrant, 7-1-2016].
André Waardenburg schreef echter "Veel gemiste kansen dus, en dat geldt ook voor de keuze voor antieke Ultra Panavision 70mm, bedoeld voor grootse panorama's maar door Tarantino vooral gebruikt om gezichten te filmen in een duistere blokhut: tegendraadsheid die puberaal aandoet" [NRC, 7-1-2016].